Religie en rituelen
Religieuze, humanistische en nieuwe rituelen
Met dank aan De Facultatieve Groep
Inhoud
- Katholieken
- Protestanten
- Joden
- De joodse visie op leven en dood
- Het recht om te leven en om te sterven
- Euthanasie
- Het sterven
- Men kijkt niet meer naar de overledene
- De eerste dagen tussen overlijden en begrafenis
- De Joodse begrafenisonderneming: de Chevra Kadiesja
- De rituele reiniging en doodskleding
- De begrafenis
- Pas troosten na de begrafenis
- De eerste week van rouw, de sjiwwe
- Hoe verder?
- Samenvatting
- Moslims
- Hindoes
- Humanisten
- Boeddhisten
- Nieuwe Rituelen
- De Christengemeenschap
Katholieken
Sacrament, voorbereiding, wake, zalving
Nog niet zo heel lang geleden mochten katholieken na hun dood alleen begraven worden. Tot 1963 gold een pauselijk decreet uit 1886 dat crematie verbood. Paus Paulus VI keurde op 5 juli 1963 (een maand nadat hij paus was geworden) een versoepeling van het rooms-katholieke standpunt inzake crematie goed. Vanaf dat moment was cremeren ook voor katholieken toegestaan. Op 27 januari 1964 vindt de eerste kerkelijke uitvaart plaats (met toestemming van de bisschop) van een zeer gelovige katholieke man die had gekozen voor crematie. Deze crematie vond plaats in het crematorium in Groningen.
Voor katholieken is 2 november de dag dat overledenen worden herdacht. Deze dag wordt Allerzielen genoemd. Familie en vrienden gaan naar de kerk of naar het kerkhof. Ze maken het graf van hun dierbare schoon en leggen er bloemen of planten op.
BELANGRIJK OM TE WETEN
- Katholieken mogen sinds 1963 kiezen voor crematie
- 2 november worden doden herdacht
- Er wordt gebeden voor zielenrust voor overledene
Sacramenten
In de katholieke kerk spelen sacramenten een belangrijke rol. Sacramenten zijn rituele tekenen waarin de gelovige de nabijheid van God wil ervaren. Mensen in levensgevaar krijgen het Heilig Oliesel, of zoals men tegenwoordig liever zegt: de ziekenzalving. Het sacrament voor een stervende wordt ook wel het laatste sacrament of het sacrament der stervenden genoemd.
Hemel, hel en vagevuur
Katholieken geloven dat de ziel van de overledene na de dood voort bestaat in het hiernamaals. Traditioneel bestaat het beeld van hemel, hel en vagevuur. Waar de ziel na de dood terechtkomt, is afhankelijk van de mate waarin iemand tijdens zijn leven heeft gezondigd en daarvoor vergeving heeft gekregen. Daarom bidden de nabestaanden voor de zielenrust van de overledene.
Begrafenis of crematie?
De priester of pastor speelt een belangrijke rol bij de voorbereiding van de begrafenis of crematie. Aan de crematie zal meestal een eucharistieviering of een woord- en gebedsdienst in de parochiekerk voorafgaan. Door het grote priestertekort van tegenwoordig heeft lang niet iedere geestelijke tijd om na de mis mee te gaan naar het crematorium. De laatste plechtigheden worden dan aan de uitvaartverzorger overgelaten. Eventueel wordt de woord- en gebedsdienst in de aula van het crematorium gehouden, wanneer de nabestaanden daar prijs op stellen. Een eucharistieviering wordt bij voorkeur in de kerk gehouden.
De voorbereiding
Traditioneel is de uitvaartmis vastgelegd in de zogeheten requiemmis, gericht op de reiniging en de rust van de ziel van de overledene. Slechts bij de dood van jonge kinderen werd daarvan afgeweken. Dan werd er een ‘engelenmis’ opgedragen waarbij werd uitgegaan van de reinheid van de kinderziel die naar de hemel zou gaan. Tegenwoordig zoekt de pastor vaak samen met de directe nabestaanden teksten en liederen uit die naar voren worden gebracht bij de verschillende religieuze bijeenkomsten die zullen volgen.
De avondwake
De traditie om tot het tijdstip van de uitvaart bij de dode te waken is geen gemeengoed meer. Als iemand thuis overlijdt en wordt opgebaard gebeurt dat soms nog wel. Meestal echter wordt op de avond voor de begrafenis in de kerk of de aula van een verpleeg- of bejaardenhuis een avondwake gehouden. Daarbij wordt de levensloop van de overledene gememoreerd en wordt voor hem en de nabestaanden gebeden. Ook wordt om vergeving van schuld gevraagd en worden teksten gelezen en liederen gezongen. De aanwezigheid van veel vrienden en bekenden bereidt de nabestaanden mentaal voor op de uitvaart. Na de avondwake is er soms gelegenheid tot condoleren of het tekenen van een condoleanceregister, maar meestal stelt men het condoleren uit tot na de uitvaartplechtigheid.
De uitvaartmis
Op de dag van de uitvaart nemen de directe nabestaanden afscheid van de overledene en begeleiden de kist vervolgens naar de kerk. Daarbij worden bloemen op de kist gelegd. Bij binnenkomst in de kerk komt de priester de stoet tegemoet en besprenkelt de kist met wijwater. In de kerk branden kaarsen en zingt het kerkkoor. Tijdens de gebeden worden nogmaals de goede kwaliteiten van de overledene naar voren gehaald en wordt gebeden voor de nabestaanden. In de pauze wordt gecollecteerd voor de kosten van herdenkingsmissen en soms wordt daarbij een bidprentje uitgedeeld. Dat prentje kunnen mensen als herinnering in hun kerkboek leggen, zodat ze de overledene later in hun gebeden zullen gedenken.
De uitvaartmis wordt beëindigd met de ‘absoute’; een ritueel waarbij de priester de kist met wijwater besprenkelt en bewierookt, onder het uitspreken van begeleidende gebeden. Tegenwoordig wordt de absoute vooral opgevat als een laatste eerbetoon aan het overleden lichaam van de overledene. Het is echter ook een laatste gebed om vergeving van de zonden van de overledene.
Terwijl het koor zingt, gaan de priester en de misdienaars als eersten de kerk uit, op weg naar het kerkhof of naar de begraafplaats; daarna volgen de aanwezigen de dragers met de kist. Buiten beginnen de klokken te luiden, maar verder verloopt de begrafenis in grote zwijgzaamheid.
Bij het graf
Bij het graf gaat de priester aan het uiteinde van het graf staan en staat een lid van de parochie met een kruis aan het hoofdeinde. In stilte bewierookt en zegent de priester het graf. De nabestaanden en belangstellenden staan om het graf heen terwijl de dragers de kist laten dalen. Vervolgens bidt de priester het Onze Vader en strooit hij een schepje aarde op de kist met de woorden ‘Gij bent stof en tot stof zult gij wederkeren.’ De nabestaanden en andere aanwezigen kunnen vervolgens ook een schepje aarde op de kist strooien. Als mensen dit te ver vinden gaan, kunnen ze dit ritueel vervangen door het besprenkelen van de kist met wijwater of het strooien van bloemen. Meestal wordt familie en buren gevraagd deel te nemen aan de koffietafel, thuis of in een daarvoor gehuurde zaal. Op verjaardagen en op de sterfdag wordt vaak een mis opgedragen, waarin speciaal voor de overledene en andere overleden familieleden wordt gebeden.
Protestanten
Uitvaartdienst, rouwbegeleiding en verwerking
Tegenwoordig wordt voor overleden ‘broeders en zusters’ van protestants-christelijke gemeenten een dienst gehouden in de kerk. Voor het begin van de vorige eeuw werd er voor de overledene geen kerkelijke dienst gehouden. Dit deed men vooral omdat men vindt dat gelovigen niets meer kunnen doen voor een overledene. De dominee staat de familie in de dagen rond een overlijden bij in raad en daad. Doordat er niet echt vast omschreven protocollen zijn voor een uitvaartplechtigheid is er veel ruimte voor de familie om de dienst een persoonlijk karakter te geven. Tijdens de dienst wordt doorgaans gebeden en gezongen, maar er is ook vaak ruimte voor familieleden om zelf iets te vertellen over hun overleden dierbare. De dominee gaat voor in de dienst, hij of zij gaat ook mee naar de begraafplaats of het crematorium om daar met de familie en de belangstellenden te bidden.
BELANGRIJK OM TE WETEN
- Geen vastgestelde protocollen hoe een plechtigheid er uit moet zien
- Veel vrijheid voor familie om dienst een persoonlijk karakter te geven
- Gelovigen mogen zelf kiezen voor crematie of begrafenis
Begrafenis of crematie?
De hervormde en de gereformeerde kerk kende vroeger geen officiële afwijzing, maar de dominees preekten (tot het begin van de jaren zestig)begraving als enige vorm van lijkbezorging die overeenstemde met de kerkelijke moraal. Tegenwoordig maakt het voor gelovigen niet meer uit of ze worden begraven of gecremeerd. Die keuze mogen mensen voor zichzelf maken. Belangrijk hierbij is ook dat het stoffelijke lichaam gezien wordt als omhulsel. Na de dood verlaat je Ziel het lichaam en stijgt op naar de Hemel.
Bij de reformatie werden typisch katholieke uitvaartrituelen zoals de dodenwake, de lijkredes, de dodenmis, en de handelingen bij de begrafenis, door de protestanten aan de kant gezet, omdat ze naar hun idee voortkwamen uit bijgeloof. Sinds het begin van de vorige eeuw zijn mensen in hervormde en gereformeerde kring er steeds meer van overtuigd geraakt dat er toch een christelijke vorm van uitvaart zou moeten worden gecreëerd. Daardoor is het langzamerhand gebruikelijk geworden dat de uitvaart plaatsvindt vanuit een kerkdienst. Hoewel er in orthodox-protestantse kring weerstanden bestaan tegen crematie is nergens in synodale uitspraken vastgelegd dat cremeren niet is toegestaan.
Ter nagedachtenis van
In een protestants christelijke uitvaartdienst is niet zozeer sprake van rituelen, maar staat het noemen van de naam van de overledene centraal. De naam waarmee de overledene is gedoopt, wordt afgestaan aan God, die de naam bewaart. Ook de nabestaanden houden die naam in gedachtenis. Emoties rond het overlijden worden meer door persoonlijke gesprekken dan door rituelen uitgedrukt.
De uitvaartdienst
In de uitvaartdienst gaat de predikant vaak in op de hoogte- en dieptepunten van het leven van de overledene en maakt daarbij gebruik van Bijbelteksten om aan te geven dat het menselijk leven eindig is, maar dat Christus’ werk, ondanks het lijden, voortgaat. Bij het graf of in het crematorium zegt de voorganger een gebed op om de overledene aan de aarde toe te vertrouwen. Als de kist is gedaald, wordt het Onze Vader gebeden en de zegen gegeven. De nabestaanden nemen in stilte afscheid. Meestal wordt na het condoleren en thuis nog intensief doorgepraat.
De zondag na de uitvaart
Gewoonlijk wordt in protestantse kring op de zondag na de uitvaart ‘de rouw in de kerk gebracht’. Dat wil zeggen dat de naam van de overledene wordt genoemd en er soms nog iets over hem wordt gezegd. Vaak wordt ook de familie genoemd. Op de zondag voor de Advent, de zondag van de Voleinding, worden alle namen van overleden gemeenteleden nogmaals genoemd als degenen die zijn voorgegaan op de weg naar Gods Rijk van vrede.
Rouwbegeleiding
De laatste jaren is in de protestantse gemeenten een verschuiving te bespeuren en vragen mensen vaker om een rouwdienst met een persoonlijk karakter. Het hangt vaak van de dominee af of dat mogelijk is. Er zijn dominees die zich bewust zijn van hun rol in de psychologische ondersteuning van mensen en daarom zelf actief voorzetten geven aan nabestaanden om hen te helpen met de rouwverwerking. Dominees die betrokken zijn bij stervensbegeleiding en rouwverwerking zien -net als andere geestelijken of hulpverleners- maar al te vaak dat zowel stervenden als nabestaanden grote moeite hebben met hun emoties om te gaan.
Met mensen die sterven proberen zij soms te praten over dingen die hen dwarszitten of waar ze bang voor zijn. Als het nodig is, proberen ze nog iets voor de stervende te doen of met hem te bidden, zodat hij/zij enige rust vindt. Ook proberen sommige dominees de nabestaanden te betrekken bij de laatste verzorging en de uitvaart. Ze adviseren bijvoorbeeld regelmatig de overledene thuis op te baren in plaats van het lichaam direct te laten weghalen door de uitvaartverzorger.
Een persoonlijke invulling van de dienst
In de protestantse kerken ontbreken dwingende voorschriften voor een uitvaart. Daardoor is er in principe veel ruimte voor nabestaanden. In 1987 is een handleiding ‘Liturgie in dagen van Rouw’ verschenen waarin teksten voor een huisdienst, een getijdendienst, een dienst van Schrift en Tafel en een Woorddienst zijn opgenomen.
Predikanten en gelovigen zoeken tegenwoordig naar nieuwe vormen en symbolen voor het afscheid. Daarbij kan gedacht worden aan het zelf kiezen van teksten die tijdens de dienst worden uitgesproken, het aansteken van een kaars of het openleggen van de Bijbel op de kist op een bepaalde pagina of het maken van persoonlijke gebaren door de nabestaanden met bloemen.
De reformatie
Maarten Luther (belangrijke Duitse protestantse theoloog en reformator) keerde zich tegen de aflaat en de dodenmis. Hij verzette zich onder meer tegen het ‘naar de hemel bidden’ van de overledene vanuit zijn overtuiging dat gelovigen na hun dood door Christus worden opgenomen, zonder tussenkomst van de kerk of van heiligen.
In 1619 werd in protestantse kring dan ook besloten geen lijkpredicaties (een vermaning of preek bij een begrafenis) of lijkdiensten in te stellen. In de Nederlands Hervormde en Gereformeerde kerk en de Doopsgezinde Broederschap is de uitvaart lange tijd een aangelegenheid geweest die niet in een kerkgebouw plaatsvond. Wel werd van meet af aan door predikanten een troostwoord gesproken bij de familie thuis of op het kerkhof.
Rouwverwerking
Door het ontbreken van rituelen in de religieuze zin van het woord wordt de protestants christelijke uitvaart soms als erg rationeel beschouwd. Een ervaring:
‘De waarheid over de overwonnen dood kan ons op bepaalde momenten wel eens ontglippen, omdat we er de troost niet altijd automatisch uit kunnen putten. Ook dat is een werkelijkheid, al zal niet iedereen die durven uitspreken. Voor mij was het na de dood van een lieve vriendin troostender te weten dat Jezus huilde bij het graf van zijn vriend Lazarus dan dat Hij de dood overwon. Ik voelde me door Hem begrepen in mijn verdriet, hoewel dat mijn ontreddering niet gladstreek.’
(Uit: ‘Voordat de stoet vertrekt’, p.51)
Joden
Sjiewa, sjeimes, hespeed
Binnen de Joodse cultuur is het gebruikelijk om iedereen, arm of rijk, zo eenvoudig als mogelijk te begraven. Nadat iemand is overleden mag niemand hem of haar nog zien. Dat doet men omdat dit de geestelijke integriteit van de overledene aantast. Nadat iemand is overleden moet hij of zijn zo snel als mogelijk worden begraven. Op Sabbat of een andere feestdag worden geen uitvaarten gehouden.
BELANGRIJK OM TE WETEN
- Elke jood wordt zo eenvoudig als mogelijk begraven
- Na overlijden mag niemand de overledene nog zien
- Meeste joden worden begraven
De joodse visie op leven en dood
Leven en dood zijn geen twee aparte werelden, tenminste vanuit Gods visie. Het Jodendom benadrukt dat de wereld van het leven dat van de mens is. Wat er na de dood komt laat men over aan de zorg van de Allerhoogste. Aangezien de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis, is de menselijke opdracht dan ook in Zijn sporen te gaan. Het goddelijke in de mens is de vrijheid van keuze tussen goed en kwaad. De vrije wil van de mens en niet een goddelijk bestuurd lot bepaalt de inhoud van het menselijk leven. De joodse traditie spoort de mens aan menswaardig te leven, zoals God het voordeed (imitatio Dei)
Zoals Hij de naakten kleedt (Adam en Eva: Gen.3: 21), zul jij de naakten kleden. De Heilige-Hij-Zij-Geprezen bezocht de zieken (Abraham na zijn besnijdenis: Gen.18: 1); zo zul jij de zieken bezoeken. De Heilige-Hij-Zij-Geprezen troostte de rouwenden (Izaak na de dood van zijn vader: Gen.25: 11), zo zul jij de rouwenden troosten. De Heilige-Hij-Zij-Geprezen begroef de doden (Mozes: Deut.34:6), zo zul jij de doden begraven.
Zo lang een mens ademt, leeft hij, is hij deel van het leven en behoort hij toe aan deze wereld. Daarom is het bijvoorbeeld verboden de begrafenis te regelen zolang de stervende nog leeft. Met name zaken als een kist, doodsklederen of rouwkaart. Volgens de joodse traditie is zelfs een stervend mens (gosees) in alle opzichten een levende, met dezelfde rechten en plichten, ook in het uur van zijn dood. Zo kan een gosees zelfs nog een echtscheidingsbrief (get) aan zijn vrouw geven.
‘Een beetje dood’ of ‘een beetje levend’ kent men niet in de Joodse traditie. Zodra de dood is ingetreden bidt men dat de ziel van de overledene gebundeld mag worden in de bundel van het leven. Vanuit Gods visie leeft de rechtvaardige, ook al is hij gestorven. Zoals men de plicht heeft zo menswaardig mogelijk te leven, zo respectvol probeert men om te gaan met het sterven.
Het recht om te leven en om te sterven
Zoals men het recht heeft om te leven en men hiervoor al het mogelijke moet doen of laten, zo heeft de mens op een gegeven moment, aan het eind van zijn leven, het recht om te mogen sterven. Dit klinkt heel natuurlijk en logisch, maar is het tegenwoordig niet meer. Door de moderne hoogontwikkelde medische wetenschap kunnen gelukkig veel mensenlevens gered worden, maar soms is niet meer duidelijk wanneer het medisch optreden vertraging van het sterven betekend of nog steeds levensverlengend is. Het Jodendom gaat echter voor de kwaliteit van zowel het leven als ook het sterven.
Wanneer de term ‘stervende’ (gosees) gebruikt wordt in de halacha (joodse regelgeving) dan wordt gedoeld op iemand die zich op de drempel van de dood bevindt en van wie vrijwel zeker is dat hij spoedig overlijdt. Het gaat dus om een duidelijk afgebakende tijd (meestal 3 dagen) voor de laatste fase in het leven van een mens.
Euthanasie
Rabbi Meir vergeleek een stervende (gosees) met een flikkerend licht: op het moment dat men het aanraakt, maakt men het uit.
Het verbod een stervende aan te raken klinkt misschien heel wreed, omdat juist stervenden behoefte hebben aan fysieke nabijheid. Maar de traditie lijkt het hier op te nemen voor de kwetsbare partij, de stervende in dit geval. Een stervende kan door het minst of geringste overlijden. Net zoals bij het troosten het de rouwende is die mag aangeven wanneer en hoeveel nabijheid hij of zij wil, zo is het in principe ook aan de stervende aan te geven wat hij nodig heeft. Wanneer de stervende duidelijk zelf aangeeft bepaalde behoeftes te hebben, wie zal dit niet beantwoorden? Het enige wat men een stervende niet mag geven is actieve hulp bij het sterven. Het moment van leven en sterven zijn in de handen van de Hemel.
Het jodendom verbiedt euthanasie. Hulp in de vorm van een abstinerend beleid (zoals het stopzetten van zinloze medische handelingen, en de patiënt toestaan niet meer te eten en drinken zodat deze versterft) lijkt toegestaan op het moment dat een mens stervende is. Zo mag een houthakker die hout hakt in de buurt van een stervende gevraagd worden te stoppen als dit lawaai het sterven belemmert. Ook mag men niet altijd bidden om het in leven blijven van iemand die reeds stervende is. En in bepaalde gevallen kan, volgens sommige autoriteiten, ook de medische apparatuur die een stervende (gosees) belet te sterven, weggehaald worden. Men moet er natuurlijk wel zeker van zijn dat de patiënt een gosees is.
Het verbod op euthanasie wordt in de traditie aangeduid door bijvoorbeeld het verbod om het kussen op te schudden, wat het sterven actief zou bespoedigen. Aangezien vandaag de dag, mede onder invloed van de verregaande wetenschap, vaak niet meer duidelijk is of men reeds een gosees is (stervende) worden er soms “joodsonwaardige” beslissingen genomen, buiten de desbetreffende patiënt en familie om. Vandaar misschien dat hedendaagse joodse autoriteiten zich zo fel verzetten tegen euthanasie, alsmede tegen het verhogen van de dosis pijnbestrijding (meestal morfine) met als doel het overlijden van de patiënt te versnellen.
Het sterven
Men ervaart het als een voorrecht aanwezig te zijn bij het sterven. Wanneer de toestand kritiek wordt en het moment van sterven dichterbij komt, draagt de familie of een ander er zorg voor dat de stervende zijn zonden belijdt in de vorm van een gebed (widdoej). Als alles erop wijst dat het leven ten einde loopt zegt men de ‘joodse geloofsbelijdenis’, Sjeimes genoemd: ‘Hoor Israël de Heer is onze God de Heer is één’. Men probeert het uitspreken van het woord ‘één’ (echad) te laten samenvallen met het moment van sterven omdat de eenwording van Gods Naam in deze wereld de uiteindelijke bestemming is van deze schepping. Ook martelaren gaven hun leven omwille van deze God, die exclusief gediend wil worden.
Indien mogelijk zegt men eerst Jigdal (een verheerlijking en lofprijzing van de levende God, die de doden zal doen herleven in de volheid van Zijn genade) en het dagelijks uitgesproken of gezongen gebed Adon Olam (‘Heer der Wereld’) uit, waarin de mens zijn vertrouwen toont in God, de levende Verlosser, in Wiens Hand de mens zijn ziel legt bij het slapen, en zijn angst trotseert.
Het Sjeimes wordt herhaald tot de ziel is uitgegaan. Zodra de stervende de laatste adem uitblaast reciteert men uit het Alenoegebed: ‘de Eeuwige zal Koning zijn over de hele wereld – op die dag zal de Eeuwige één zijn en Zijn Naam één’. En hierna: ‘Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één’
.
Na het overlijden wordt Ps. 91 uitgesproken.
Vroeger scheurde men zijn bovenkleed (keri’ah) direct na het overlijden, ‘op het uur van de hitte’, als teken van verscheurdheid. Tegenwoordig doet men dit vlak voor de begrafenis.
Zodra de dood is vastgesteld door een arts en men de ogen van de overledene heeft gesloten wordt de Joodse Begrafenisonderneming (chewre kadisja) zo snel mogelijk op de hoogte gesteld.
Men kijkt niet meer naar de overledene
‘Degene wiens dode vóór hem ligt’ is ineens zijn levensoriëntatie kwijt. Het is een zeer emotionele fase, omdat de overledene als het ware nog aanwezig is. Uit respect voor de dode (kawod hameet) bedekt men zo spoedig mogelijk het stoffelijk overschot om de overledene niet te beschamen. De ziel is eruit gegaan, en de dode is niet meer die persoon, die hij bij leven was. Wat rest is het stoffelijke deel van de mens. De mens is volgens de Bijbel geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, met lichaam en ziel. Deze eenheid valt met het overlijden weg, en daarmee ook het Godgelijkende en tevens menselijke deel.
De traditie toomt hier de emotionele verlangens van de nabestaanden in, vooral het verlangen het lijk te willen aanschouwen. Er is geen condoleren, geen visueel afscheid.
De eerste dagen tussen overlijden en begrafenis
Op het moment dat de ziel is uitgegaan, begint voor familie, vrienden en bekenden een periode van verdriet, verslagenheid, wanhoop, pijn en rouw, Aninoet genoemd. Een oude traditie overgeleverd in de gezaghebbende Sjoelchan Aroech noemt de eerste dagen na het overlijden ‘een tijd van huilen’. Het is geen moment voor troost, laat staan voor beschouwingen over de zin van het verlies.
Zodra men, op wat voor manier dan ook, ‘hoort’ dat een direct familielid is overleden, wordt men in de halacha ( de joodse regelgeving) een rouwende (oneen). Dit geldt voor de zeven soorten verwanten genoemd in de Tora: vader, moeder, broer, zuster, zoon, dochter of echtgenoot/echtgenote (Lev.21:2-3). Aangezien de overledene zo snel mogelijk begraven wordt, het liefst nog dezelfde dag en anders de volgende, duurt deze fase kort. De nabestaanden houden zich eigenlijk uitsluitend bezig met de overledene en het verdriet, en zijn vrijgesteld van hun religieuze verplichtingen. Hoe kan men zich immers bezig houden met levensheiliging wanneer men eigenlijk de dood op het netvlies heeft staan.
Mogelijk weerhoudt deze tijdelijke vrijstelling, juist van het dagelijks bidden, de rouwenden ervan te vluchten in een religieus gevoel. De dood vervreemdt de mens van God. En alleen te midden van de levenden kan God geheiligd worden. Ook al is men zeer vroom, dan zal men toch niet hieraan toe mogen geven, uit respect voor de dode.
Men heeft de gewoonte een speciale kaars aan te steken (neer nesjama), de spiegels in het huis van de overledene te bedekken, zich te onthouden van vlees en wijn en te waken bij de overledene.
De Joodse begrafenisonderneming: de Chevra Kadiesja
De verplichting om de dode met alle respect te begraven rust in het Jodendom in eerste instantie op de nabestaanden en vervolgens op de gehele gemeenschap. Ook al is er een begrafenisonderneming, Chevre Kaddiesja genoemd wat ‘heilige groep’ betekent, dat ontslaat de gemeenschap nog steeds niet van haar verplichting daadwerkelijk de dode te begeleiden naar zijn laatste rustplaats. Deze onderneming bestaat uit een groep vrijwilligers uit de gemeenschap die deze taak in liefde en dus belangeloos doen.
De grootste (orthodoxe) begrafenisonderneming is het Joods Begrafeniswezen, die in Amsterdam en omgeving de begrafenissen verzorgt op de begraafplaatsen van de aschkenazische en de Portugese gemeente. De meeste begrafenissen vinden plaats in Muiderberg en Ouderkerk aan de Amstel.
De rituele reiniging en doodskleding
Het lichaam wordt, het liefst vlak voor de begrafenis, door de leden van de begrafenisonderneming ritueel gereinigd, (zonder gezien te worden) in respectvolle stilte (tahara genoemd). Mannen worden alleen door mannen gewassen en vrouwen uitsluitend door vrouwen. Traditioneel vindt de reiniging plaats in een speciaal gebouwtje, het metaheerhuis, maar tegenwoordig kan de tahara ook in een ander gebouw van de joodse gemeente plaatsvinden.
Bij deze reiniging blijft het lichaam in lakens gehuld, terwijl er kommen warm water over uitgegoten worden. De overledene wordt vervolgens gekleed in een eenvoudig witkatoenen doodsgewaad of – als het een man betreft – ook nog in zijn eigen gebedsmantel, waar de gebedskwasten vanaf gehaald zijn. Familieleden zijn in principe niet aanwezig bij de taharah, maar wanneer zij dit wensen wordt het hun toegestaan ook enkele handelingen te verrichten, zoals het aantrekken van een sok of het sluiten van de ogen, na het wassen.
De begrafenis
Als het lichaam in de kist is gelegd, wordt er wat aarde van Israël over het lichaam uitgestrooid of in een zakje onder het hoofd gelegd, als teken van verbondenheid met het eigen land. De joden begraven hun overledenen bij voorkeur zonder kist, maar vanwege de regels die tot voor kort in Nederland golden, gebruiken ze een eenvoudige ruwe vurenhouten kist zonder handvatten. De eenvoudige kist is voor iedereen hetzelfde. In verband met het geloof in de lichamelijke wederopstanding is cremeren voor joden verboden. Een joodse begrafenis moet zo snel mogelijk, na de door de Nederlandse wet verplichte 36 uur, plaatsvinden, tenzij het sabbat of een feestdag is.
Sinds de Tweede Wereldoorlog kiest een klein percentage van de liberale joden voor crematie, vaak als teken van verbondenheid met de mensen die in de holocaust verbrand zijn. Leden van de liberaal joodse gemeente kunnen speciale wensen, die vaak samenhangen met het oorlogsverleden, na een gesprek met de rabbijn in een codicil laten vastleggen.
Bij het begraven is respect voor de overledene het uitgangspunt. In tegenstelling tot de Nederlandse cultuur, waar vaak rekening wordt gehouden met wat de nabestaanden willen of emotioneel aankunnen, vindt de joodse begrafenis zo snel mogelijk plaats. Zo snel dat rouwkaarten versturen vaak geen zin heeft. Ook al kent men de overledene niet persoonlijk, men gaat over het algemeen toch naar een begrafenis, omdat het als een religieuze verplichting wordt gezien.
Na een rouwrede in de aula, waarin de overledene geprezen wordt en zijn dood betreurd (hespeed genoemd), dragen of rijden familie en bekenden de baar of de kist naar het graf dat kort voor de begrafenis gegraven is. De familieleden, volgens de traditie de hoofdverantwoordelijken voor de begrafenis, laten de kist zakken en scheppen als eersten wat zand en gooien dit op de kist. Daarna wordt de schep teruggezet, en niet aan elkaar doorgegeven, om niet de indruk te wekken dat er haast bij is. Het scheppen, uitgevoerd door alle (bij orthodoxen mannelijke) aanwezigen en gaat door tot het gehele graf gevuld is met aarde. Bloemen zijn niet gebruikelijk maar niet verboden. In Nederland wordt de rouwende familie direct na de begrafenis getroost door de aanwezigen. Niet alleen woorden, maar ook een symbolische, doch echte maaltijd (meestal een stuk brood met een ei) zijn een eerste schrille stap terug in de werkelijkheid. Hierna gaat de directe familie naar het rouwhuis voor de sjiwwe.
Pas troosten na de begrafenis
‘Troost uw vriend niet, zo lang zijn dode voor hem ligt’ is een voorschrift uit de joodse traditie die enorm veel wijsheid in zich bergt. Zo lang de dode niet begraven is, zijn zowel de nabestaanden als de gemeenschap bezig met ‘het respect voor de dode’ en niet met ‘het respect voor de levenden’ of de troost voor de nabestaanden. Dit betekent dat ook de gemeenschap verplicht is mee te helpen aan een zo snel mogelijke begrafenis. Het troosten van de rouwenden is hier niet op zijn plaats, aangezien de familie nog te veel in shock verkeert, en ontroostbaar is. Dit gebeurt wel, en zeer intensief, zodra de begrafenis voorbij is, gedurende de rouwweek, de sjiwwe.
De eerste week van rouw, de sjiwwe
Het rouwhuis is vóór het vertrek naar de begraafplaats in orde gebracht om een aantal mensen te herbergen tijdens die rouwweek. De begrafenisonderneming zorgt voor de lage rouwstoeltjes, waar de rouwenden in die week op zitten, en voor een dagelijks voldoende aantal mannen die het avondgebed en ochtendgebed zeggen. Ook zorgt de onderneming voor voldoende gebedenboeken en keppeltjes. Elke avond komen tientallen mensen naar het rouwhuis om de rouwenden te troosten met hun aanwezigheid, rond het gezamenlijk uitspreken van het avondgebed. Zij troosten de familie met woorden en bieden haar de zogenoemde ‘maaltijd van herstel’ aan, bestaande uit een ei en wat brood. Dit gebeurt tegenwoordig direct na de begrafenis. Deze materiele vorm van troost brengt het leven weer onder de aandacht van de rouwende, en toont de solidariteit van de gemeenschap.
Omdat de sjiwwe de meest intensieve fase van rouw is, biedt de traditie de rouwenden een strikt kader van verboden en verplichtingen. De verboden zijn vele, de verplichtingen miniem. Met de tijd worden de eerste miniem en de laatsten weer maximaal. De rouwtijd voor ouders beslaat een heel jaar, voor andere familieleden dertig dagen.
De rouwenden verblijven een week lang met elkaar in het rouwhuis en werken niet. Meestal hoeft men ook niet te koken. Men houdt zich niet bezig met die dingen die men normaliter in het dagelijkse leven wel doet: luxueus baden, strijken, kleren wassen, seksuele omgang, trouwen, naar feesten gaan et cetera. Elke dag staat de deur open om de troostenden, die niet per se bekenden zijn, binnen te laten. De rouwenden hoeven niet op te staan om een bezoeker te begroeten en het initiatief om te praten ligt ook bij hen. Dit vergemakkelijkt een bezoek aan het rouwhuis.
Door deze gang van zaken worden nabestaanden geholpen om het verlies in fasen te verwerken en kunnen zij geleidelijk terugkeren naar het dagelijkse leven met zijn verplichtingen in de gemeenschap. Het is een eerste stap op weg naar herstel, waarin de gemeenschap de rouwende voortdurend bijstaat.
Hoe verder?
Na een week van intensieve rouw gaat men weer langzaam maar zeker over tot de orde van de dag met een aantal uitzonderingen. Want de eerste dertig dagen na de begrafenis worden als rouwperiode gezien. Men scheert zich bijvoorbeeld nog steeds niet, gaat niet naar feesten toe en zegt dagelijks het kaddisj gebed (traditioneel uitgelegd als een gebed voor de overledene, maar eigenlijk een lofprijzing van God). De sociale verplichtingen komen ook terug. Na het verlies van ouders rouwt men twaalf maanden. In de rest van het eerste rouwjaar blijft er thuis een lichtje branden voor de overledene en gaan de directe nabestaanden nog niet naar feesten. Wel schenken zij geld voor liefdadige doelen.
Aan het eind van het rouwjaar, als afsluiting van deze fase in het rouwproces, is meestal de steenzetting, waarbij de gemeenschap weer aanwezig is. De grafstenen – matseewa’s genoemd – horen eenvoudig te zijn en niet versierd. Meestal worden alleen de naam en de data van geboorte en overlijden vermeld, en meestal ook de afkorting TNTsBH: ‘Moge zijn ziel gebonden zijn in de bundel des levens’, dat wil zeggen: ‘Moge de dode in de herinnering van de levenden voortleven’. Jaarlijks op de joodse sterfdatum (Jahrzeit genoemd) zegt men het kaddisj gebed, steekt een bijzondere kaars aan (neer nesjama) en gaat naar het graf.
Op een van de belangrijkste joodse feestdagen, Grote Verzoendag of Jom-Kippoer, worden de doden herdacht in het Jizkor- of herdenkingsgebed.
Samenvatting
In de joodse traditie speelt de rouwverwerking van het individu zich af binnen de gemeenschap. Staat tot de begrafenis het respect aan de dode centraal, na het sluiten van het graf krijgen de nabestaanden alle aandacht en worden ze door middel van vele rituelen de mogelijkheid langzaam maar zeker hun verdriet te verwerken.
Drs. Sasja Martel Email: sasjael@telfort.nl
www.joodshospiceimmanuel.nl
Moslims
Rituele wassing, begrafenis, rouwperiode
De meeste moslims die in Nederland leven worden in het land van herkomst begraven. Eeuwige grafrust is een van de belangrijkste tradities binnen het Islamitisch geloof. Hierin zit dan ook de reden dat de meeste moslims zich in het buitenland laten begraven. Men is bang dat de graven in Nederland in de toekomst toch worden geruimd.
BELANGRIJK OM TE WETEN
- Meeste Nederlandse moslims worden in het buitenland begraven
- Eeuwige grafrust erg belangrijk
- Overledene krijgen rituele wassing
Begraven, niet cremeren
In Nederland wonen vooral moslims van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Indonesische afkomst. Na een overlijden worden grotendeels de Turkse en Marokkaanse Nederlanders in het buitenland begraven.
Het is aanbevolen door de Profeet Mohammed om te worden begraven waar men sterft. Dat dit nog sporadisch gebeurt, heeft te maken met het feit dat er nog onvoldoende faciliteiten zijn om Islamitisch te begraven volgens de eigen godsdienstcodes. Tegelijkertijd zijn uitvaartpolissen om praktische redenen toegesneden op repatriëring. In feite is de uitvaart voor Turkse en Marokkaanse Nederlanders theoretisch al geregeld en gericht op begraven in de thuislanden.
Een begrafenis in het land van herkomst is vanwege de vliegkosten nogal kostbaar, maar er zijn tegenwoordig uitvaartverzekeringen met speciale buitenlandpolissen waarmee de kosten kunnen worden gedekt.
Inmiddels zijn er in Nederland diverse islamitische begraafplaatsen, vaak als onderdeel van een openbare begraafplaats. Moslims mogen zich na hun dood niet laten cremeren.
De Koran als voorbereiding op de dood
Tijdens het sterven van moslims en gedurende de dagen daarna worden –voor zover mogelijk- de Islamitische rituelen en wetten in achtgenomen. Bij verwonding of ziekte, ten gevolge waarvan overlijden verwacht mag worden, moet je onmiddellijk contact op te nemen met familie en/of naasten. Wanneer de stervende dat wil of (als de stervende niet bij kennis is) de familie of naasten dat willen, dan moet een imam of geestelijk verzorger gevraagd worden aanwezig te zijn bij het sterven.
Over het omgaan met een dood lichaam is de Islam zeer duidelijk: ‘Voor het lichaam moet men respect hebben in overeenstemming met het respect dat men voor de levende heeft. Het mag op geen enkele wijze verminkt, ontheiligd of verfraaid worden. Het moet zo veel mogelijk met rust worden gelaten.’
De Koran geeft in vele verzen de onvermijdelijke gebeurtenis van het sterven aan. Omdat moslims dagelijks de Koran in hun gebeden reciteren, bereiden zij zich bewust of onbewust op het sterven voor. Het leven is eenmalig en de stervende kan door gebed met zichzelf en met God in het reine komen en zielenrust vinden in het hiernamaals.
Op het sterfbed maken moslims soms nog hun testament op en laten ze hun schulden voldoen. Moslims die bepaalde religieuze plichten niet hebben kunnen vervullen, bestemmen op hun sterfbed vaak een deel van hun bezittingen als schenking aan de armen. Als iemand sterft zonder bezittingen, draagt eerst de familie, daarna pas de gemeenschap de kosten van de uitvaart. Verstandiger is alles bij leven vast te leggen.
Als alles er op wijst dat het leven zijn/haar einde nadert, dan zal een moslim de stervende nooit alleen laten en zal hij de Islamitische belijdenis uitspreken. Vertaald betekent dit: ‘Ik getuig dat er geen god is behalve Allah en ik getuig dat Mohammed de profeet van Allah is.’
De rituele wassing
Moslims spreken bij kennisgeving van de dood kort dit gebed uit: Innaa liIlayhi Wa Innaa Ilayhi Raaji’oon. Vertaalt: Waarlijk Wij behoren tot Allah, en tot Allah zullen wij wederkeren. Na het overlijden sluit een van de aanwezigen de ogen van de overledene en bidt iedereen. Het is niet toegestaan om te eten, te drinken of te roken in aanwezigheid van een overledene. Het is niet toegestaan de overledene af te leggen.
Dan volgt de rituele wassing, soms thuis, maar meestal in een uitvaartcentrum of ziekenhuis dat daarvoor een speciale ruimte heeft. Bij de wassing is het lichaam met een lendendoek bedekt, omdat men de geslachtsorganen niet mag zien. Mannen worden door mannen, vrouwen door vrouwen verzorgd. Het lichaam wordt drie keer gewassen met water waaraan geurige stoffen zijn toegevoegd. Vervolgens wordt het lichaam in grote witte doeken zonder versiering gewikkeld en naar de moskee overgebracht. Als een kist wordt gebruikt, is dat er bij voorkeur een waarin de overledene op zijn rechterzij kan worden gelegd. Moslims beschouwen het als hun plicht bij de overledene in de moskee aanwezig te zijn. De imam bidt bij het lichaam het Djanazah-gebed, het Dodengebed. De gemeenschap volgt de imam bij gebed en begrafenis.
De begrafenis, liefst in het land van herkomst
Moslims willen zo spoedig mogelijk begraven worden en indien mogelijk zonder kist. Er wordt dan ook aan de arts gevraagd om de papieren ter bespoediging van de begrafenis in te vullen.
Niet alle moslims zijn bekend met deze regeling en helaas is in middelgrote steden de burgerlijke stand niet altijd op de hoogte van dit gegeven. Daarom worden er maar sporadisch verzoeken gedaan. In Amsterdam bijvoorbeeld is deze regeling ingeburgerd, mede door de grote joodse gemeenschappen in deze stad.
Als een moslim in Nederland wordt begraven, brengen de mannen (vaak familie) het lijk in een kist eerst naar de moskee voor het Djanazah-gebed, vervolgens naar de islamitische begraafplaats. Dat gebeurt meestal met een rouwauto. Volgens de traditie moeten zoveel mogelijk mannen uit de moslimgemeenschap de baar of de kist op weg naar het graf een stukje dragen, uit eerbetoon voor de overledene. In orthodoxe kringen zijn vrouwen niet bij de begrafenis aanwezig.
Het gezicht richting Mekka
Bij het graf aangekomen wordt het lichaam uit de kist getild en in een graf op de rechterzijde gelegd, het aangezicht richting Mekka. Het graf wordt gedicht door Moslims. Van de overblijvende aarde worden twee bulten of een heuveltje gemaakt. Meestal worden stenen geplaatst om de plaats aan te duiden, maar wordt het graf niet versierd. Bij moslims is het de gewoonte dat er slechts één overledene in een graf komt te liggen. Het is een Islamitische regel dat een graf niet wordt geruimd.
De rouwperiode
Na de begrafenis geldt een eerste rouwperiode van drie dagen, waarin de nabestaanden worden gecondoleerd en eten krijgen van familie en buren. Voor weduwen geldt na die drie dagen een rouwperiode van vier maanden en tien dagen, waarin zij geen make-up of sieraden dragen. Vaak wordt door de familie gedurende veertig dagen elke avond voor de overledene gebeden. Na die veertig dagen wordt de rouwtijd voor de rest van de familie afgesloten met gebeden waarin gevraagd wordt om de overledene op te nemen in Djenna, het paradijs.
Voor moslims zijn graven geen plaatsen om voor de doden te bidden. Het is zelfs verboden hen iets te vragen. Het is wel de gewoonte op willekeurige graven uit de Koran te reciteren en een smeekbede te verrichten voor de zielerust van alle overledenen.
Smeekbede tot Allah
’O Allah! Vergeef onze levenden en onze doden, onze aanwezigen en onze afwezigen, onze jeugd en onze ouderen, onze mannen en onze vrouwen.
0 Allah! Laat diegene van ons die U in leven laat, in de Islam leven en diegene onder ons die U doet sterven, laat hem sterven in het geloof.
0 Allah! Onthoud ons zijn beloning niet en laat ons na hem niet in tweedracht vervallen.’
Voor meer informatie, kijk op de website van de Stichting Islamitisch Begrafeniswezen
Hindoes
Crematie, eerbetoon aan Brahm, asverstrooiing
Nagenoeg alle Hindoes kiezen voor een crematie. Dit doen ze omdat ze geloven dat dit de snelste manier is om terug te keren naar Brahm, de Oerbron. De dood wordt meestal als positief ervaren omdat het lichaam slechts was bedoeld voor tijdelijk en het zijn taak heeft volbracht. Hindoes geloven in reïncarnatie wat wil zeggen dat hun ziel na het sterven in een ander lichamelijk omhulsel terechtkomt.
BELANGRIJK OM TE WETEN
- Hindoestanen kiezen voor crematie
- Mannen uit de familie kijken bij de verbranding
- Na de crematie volgt een rouwperiode van tien dagen
Reïncarnatie of wedergeboorte
Het hindoeïsme bestaat uit verschillende tradities en overtuigingen, die met elkaar gemeen hebben dat ze er van uitgaan dat de mens een kringloop van ‘reïncarnaties’, wedergeboortes, doormaakt voordat hij met ‘Brahm’, de oerenergie of de oerkracht, herenigd kan worden.
De meeste hindoes worden gecremeerd, omdat dat de snelste manier is om de terugkeer van het lichaam naar de bron te laten plaatsvinden. Voor de familie is cremeren daarom geruststellender dan begraven.
Er is geen officieel religieus gezag, maar de priesters vormen de schakel tussen de individuele gelovige en de plechtigheden die bij belangrijke gebeurtenissen in het leven moeten plaatsvinden.
De 16 sanskara’s
Tijdens het leven zijn er zestien verschillende ‘sanskara’s’, sacramenten of rituelen, die de overgang naar een andere levensfase markeren.Daarbij worden offers gebracht aan de vele manifestaties van de oerenergie.
Een van de sanskara’s vindt plaats als iemand op sterven ligt. Dan worden alle familieleden gewaarschuwd om bij het afscheidsritueel te zijn. Een zoon of een andere man uit de familie giet een druppel water uit de heilige rivier de Ganges in de mond van de stervende. Als er geen water uit de Ganges beschikbaar is, wordt gewoon kraanwater gebruikt.
Water symboliseert het leven, de vergankelijkheid en de oneindigheid. Vervolgens legt de oudste zoon een blad van de heilige tulsie- of basilicumboom in de mond van de stervende. Daarna sprenkelen de andere familieleden ook water in de mond van de stervende. Elke hindoe-familie heeft een speciale band met een priester, de ‘pandit’. Hij leest de stervende voor en bidt met hem en zijn familie. Als iemand al overleden is voordat het ritueel heeft kunnen plaatsvinden, wordt het alsnog uitgevoerd.
Water, vuur, ether, lucht en aarde
Hindoes geloven in de twee-eenheid van lichaam en ziel. Na de dood verlaat de ziel het lichaam om een ander stoffelijk omhulsel te vinden of om te worden opgenomen in Brahm. Het verlaten lichaam moet zo snel mogelijk terug naar de oerbron met de vijf elementen: water, vuur, ether, lucht en aarde.
Het contact met het dode lichaam speelt daarom geen centrale rol bij de rouwverwerking. Meestal wordt een dode meteen naar een uitvaartcentrum overgebracht, waar de overledene wordt afgelegd en gewassen in aanwezigheid van naaste familieleden. Een overleden man wordt traditioneel in een speciale doek gewikkeld of -zoals tegenwoordig vaker het geval is- gekleed in een pak; een vrouw krijgt een sari aan.
Ondertussen bidt de priester met de nabestaanden en alle aanwezige vrienden en bekenden in de ontvangstzaal van het rouwcentrum. Daarbij wordt een aardewerken schoteltje met ongezouten oftewel ‘klare’ boter, een zogeheten ‘dia’, aangestoken. Ook wordt in een koperen bokaal water geschonken ten behoeve van de zielerust van de overledene.
Na het bezoek vertrekt men naar het huis van de overledene, waar eveneens een dia wordt aangestoken en een bokaal met water wordt neergezet, en wordt gebeden en voorgelezen uit de Ramayana.
Eerbetoon aan Brahm
Op de dag van de crematie scheert een zoon of -als een zoon ontbreekt- een andere man uit de familielijn van de man, zijn hoofdhaar af, omdat hij bij de uitvaartplechtigheden als offeraar gaat optreden.
Andere mannen in de familie scheren zich dan voor het eerst na het overlijden weer.
In het rouwcentrum of het crematorium wordt een plechtigheid gehouden waarbij de priester vijf eivormige balletjes, ‘pindhs’, maakt van rijstmeel, honing, melk, klare boter, suiker en sesamzaad. Eten symboliseert voor hindoes het leven en is een manifestatie van het goddelijke; zonder eten kon de overledene niet hebben bestaan. Het pindh-ritueel vormt een eerbetoon aan Brahm. Het aantal vijf staat voor de vijf elementen en de eivorm symboliseert de twee-eenheid van lichaam en ziel.
De balletjes worden in doeken gelegd en geofferd door ze in de kist te leggen; een bij iedere hand, een bij het hoofd, een bij de buik en een bij de voeten.
De nabestaanden leggen ook nog bloemen, geurige stoffen en rijstkorrels in de kist en bidden en zingen daarbij. Vervolgens wordt de kist gesloten, met een doek bedekt en naar het crematorium gebracht. Bij het crematorium dragen de mannen uit de familie met de zoon of de zonen voorop, de kist naar binnen. Volgens gebruik wordt onderweg vijf maal gestopt om de baar even neer te zetten.
De crematie
In het crematorium wordt de kist geopend en versierd met kransen.
Na het zingen van religieuze liederen houdt de priester een preek. De oudste zoon loopt vervolgens met een brandende dia vijf maal rond de kist en raakt telkens een keer met de dia de mond van de overledene aan. Dit is de zogenaamde ‘doodskus’, waarmee symbolisch het lichaam in brand wordt gezet. Na het gezamenlijk uitspreken van een aantal gebeden gaan de aanwezigen in de rij staan om afscheid van de overledene te nemen en rijstkorrels of bloemblaadjes in de kist te leggen.
Omdat het voor de familie heel belangrijk is het lichaam van de overledene te zien branden, kunnen, afhankelijk van de grootte van het crematorium, vier tot tien directe nabestaanden mee naar de ovenruimte om de verbranding mee te maken. De oudste zoon kan daarbij de kist in de oven duwen om de verbranding in gang te zetten.
Omdat een hindoestaanse uitvaart langer duurt dan andere crematies, wordt het meestal aan het eind van de dag gepland, zodat de mensen tegen betaling extra tijd kunnen reserveren.
De verstrooiing van de as
Na de crematie moet de as in principe worden toevertrouwd aan de oneindigheid. De traditionele manier om dat te doen is het verstrooien boven stromend water. Om praktische redenen wordt de as bijna altijd in bewaring gegeven bij het crematorium totdat de as een eindbestemming krijgt.
Als de vrij zeldzame en dure gelegenheid zich voordoet om de as boven de Ganges te verstrooien zal de familie daar gebruik van maken. Ook bestaat de mogelijkheid dat nabestaanden een vliegtuig of boot huren om de as te verstrooien.
Hindoes hebben over het algemeen een pragmatische instelling en daardoor wordt de as meestal door de familie verstrooid bij het crematorium, in het besef dat de elementen van de as zo uiteindelijk ook in het water naar de oneindigheid terechtkomen, zeker in Nederland.
De rouwperiode
Na de crematie leeft de familie tien dagen heel sober en eet zij vegetarisch. Elke dag wordt thuis een offerdienst gehouden, waarbij tien rijstballetjes worden geofferd om voor de ziel van de overledene een nieuw menselijk omhulsel af te smeken. Reïncarnatie kan namelijk ook betekenen dat de ziel terugkomt in de lagere vorm van een dier.
De rijstballetjes worden op een hoopje zand gelegd dat Moeder Aarde symboliseert. De oudste zoon brengt een vuuroffer in een speciale ijzeren bak met geurige houtsoorten. Dit is ook in een crematorium mogelijk. Op de tiende dag worden vegetarische gerechten gekookt die de overledene lekker vond en wordt een bord met dat eten in de tuin of op het balkon gezet voor de overledene.
Twaalf of dertien dagen na de crematie wordt een rouwplechtigheid gehouden in het huis van de overledene, waarbij naast de hele familie ook vrienden en bekenden aanwezig zijn. Onder leiding van een priester worden speciale offers gebracht. De rouw wordt dan officieel opgeheven, maar de directe nabestaanden mogen pas na een jaar weer feestelijke gebeurtenissen zoals huwelijken organiseren. Na zes maanden herhalen de nabestaanden de plechtigheid van de dertiende dag en na een jaar wordt de rouwperiode afgesloten met een ceremonie.
Humanisten
Humanistisch Verbond, aanvaarding, rol van ‘naaststaanden’
BELANGRIJK OM TE WETEN
- Verschillende opvattingen over de dood
- Persoonlijk afscheid is erg belangrijk
Aanvaarding van de dood
Voor humanisten is de dood een ondoorgrondelijke gebeurtenis waarover verschillende opvattingen kunnen bestaan. Aangezien de dood in de ogen van humanisten in ieder geval het einde van het menselijk leven in de huidige vorm is, richten zij zich op de eerste plaats op de kwaliteit van het leven. De angst voor de dood wordt door humanisten beantwoord met het streven naar aanvaarding. De dood is een niet te veranderen gegeven dat je onder ogen moet zien en waarmee je moet leren leven, zeggen zij. Daarom stimuleren zij mensen om tijdens hun leven al wensen over hun uitvaart vast te leggen.
De Stichting Humanistische Uitvaartbegeleiding
De mogelijkheid bestaat rond de uitvaart begeleiding op humanistische grondslag te krijgen. Vanuit De Stichting Humanistische Uitvaartbegeleiding, een werkstichting van het Humanistisch Verbond zijn overal in het land regionale werkgroepen uitvaartbegeleiding actief, die mensen zowel voor als na het overlijden kunnen bijstaan. Iedereen die behoefte aan ondersteuning heeft, kan een beroep doen op vrijwillige uitvaartbegeleiders die werken vanuit humanistische uitgangspunten Op verzoek kan iemand van de stichting een toespraak voor de uitvaart maken, gebaseerd op het levensverhaal dat hem door de overledene zelf verteld is.
Vaak wordt de vrijwilliger van de uitvaartbegeleiding pas gevraagd als mensen wel een toespraak willen bij de uitvaart, maar zichzelf niet in staat achten tot het houden hiervan. Dan praat de vrijwilliger uitvoerig met hen over de inhoud van het verhaal. Daardoor zijn nabestaanden bezig hun eigen gedachten over de overledene op een rij te zetten en dat is een wezenlijk onderdeel van het rouwproces. Soms kunnen ze uiteindelijk toch zelf iets zeggen tijdens de uitvaartplechtigheid. Verder kan de vrijwilliger gevraagd worden te helpen bij het realiseren van speciale wensen. Hij biedt bijvoorbeeld, als dat nodig is, steun in het contact met de uitvaartverzorger.
Afscheid van de overledene
Bij de uitvaart staan voor de humanisten zowel de nabestaanden -ook wel ‘naaststaanden’ genoemd- als de overledene centraal. De overledene wordt herdacht en de nabestaanden moeten het verlies van die persoon verwerken. Daarom moeten de nabestaanden de kans krijgen op een heel persoonlijke manier afscheid te nemen van die ene unieke persoon die is overleden.
Een persoonlijke en bewuste keuze
De humanisten kennen geen vaste uitvaartrituelen, maar gaan er van uit dat iedereen op zijn eigen manier creatief vorm aan het afscheid kan geven. De afgelopen jaren zijn steeds meer mensen zonder religieuze banden bewuster gaan kiezen bij de uitvaart. Ze willen de overledene thuis opbaren, zelf de kist dragen, zelf de muziek en teksten uitkiezen voor de dienst en bijvoorbeeld eerst het condoleren laten plaatsvinden en dan pas de crematie.
Het zijn kleine verschuivingen in de richting van het in eigen hand nemen van de uitvaart. Het hoeft niet altijd om veranderingen te gaan, ook mensen die tevreden zijn als de uitvaart verloopt zoals zij vinden dat het hoort volgens de traditie, zijn bewust met de uitvaart bezig en maken zelf de dienst uit. De ervaring van de uitvaartbegeleiders van de Stichting Humanistische Uitvaartbegeleiding is dat langzamerhand oude uitvaartrituelen door nieuwe worden vervangen. In plaats van bidprentjes maken mensen nu een in memoriam-boekje met daarin teksten die aan de overledene zijn gewijd. Daarmee symboliseren zij op een nieuwe manier hun verlies en hun hoop dat anderen dat met hen zullen blijven delen.
Boeddhisten
Bij boeddhisten betekent de dood niet het einde, maar juist het begin van de overgang van het ene leven naar een nieuw leven. Zij geloven namelijk in reïncarnatie. Dit maar ook andere aspecten uit het boeddhisme spelen een belangrijke rol tijdens de boeddhistische uitvaart. Hoewel het boeddhisme vooral in Azië veel voorkomt, bestaat het ook in Nederland. Wij lichten de meest voorkomende boeddhistische uitvaartrituelen toe.
Wie is Boeddha?
Hoewel er verschillende stromingen zijn binnen het boeddhisme, geloven zij allemaal in ‘samsara’, oftewel de cyclus van overlijden en de wedergeboorte die plaatsvindt totdat de overledene het nirwana bereikt. Het nirwana is de hoogste staat die men kan bereiken.
Boeddha is overigens niet één persoon, maar een titel. Iemand die verlichting vindt is een boeddha. Volgens de boeddhisten zijn er dan ook verschillende boeddha’s. De bekendste is Siddharta Gautama. Hij was een prins uit India, die leefde in rijkdom in de vijfde eeuw voor Christus. Toch was hij niet gelukkig. Toen hij met 29 jaar voor het eerst het paleis verliet schrok hij van al het verdriet dat hij daar zag en besloot hij op zoek te gaan naar de oorzaak hiervan. Na jaren van afzondering, meditatie en studie bereikte hij de ultieme staat van verlichting. Hij kreeg inzicht in de vraag hoe lijden opgeheven kan worden. Siddharta werd hiermee de (historische) Boeddha, ofwel ‘de verlichte’. Het mediteren speelt ook een belangrijke rol bij de boeddhistische uitvaart, maar hier lees je tegen het einde van dit artikel meer over.
De dood accepteren
Bij een overlijden uiten boeddhisten nauwelijks tekenen van angst, verdriet of negatieve gevoelens. Deze negatieve gevoelens bij het overlijden staan volgens de boeddhisten voor een negatieve gehechtheid aan het leven. Om dit negatieve te verhelpen wordt er onder andere een altaar met brandende kaarsen en wierook naast het bed van een stervende geplaatst. Hoewel ze erin geloven dat de dood het begin is van een nieuw leven, accepteren zij wel dat er aan het huidige leven een einde zit. Bij ziekte en ouderdom zijn zij vaak tegen het gebruik van medicatie die de pijn kunnen verlichten of bestrijden. Zij vinden het belangrijk om voor hun dood de laatste levensfase bewust mee te maken.
Bewustzijn
De boeddhisten hebben goede redenen om het leven bewust af te sluiten. De laatste gedachten voor het sterven beïnvloeden de aard van het volgende leven. Zij zien pijnstillers en medicatie in de laatste levensfase als middelen die de geest onderdrukken. Vandaar dat zij er liever voor kiezen om pijn te lijden voordat zij komen te overlijden na een (lang) ziekbed. Door pijn te lijden krijgt de stervende de kans om geestelijk te groeien. Zodra een boeddhist komt te overlijden wordt het lichaam meestal enkele uren of zelfs dagen niet aangeraakt of verplaatst. Dit is per stroming verschillend. Zo krijgt het bewustzijn de kans om het lichaam te verlaten.
De wedergeboorte
Boeddhisten geloven erin dat je blijft reïncarneren in een nieuwe levensvorm zolang je niet verlicht bent. Hoe en in wat je opnieuw geboren wordt heeft te maken met hoe je hebt geleefd. Er is namelijk geen garantie dat je weer als mens op aarde komt. Volgens de boeddhisten is het moeilijk om in een nieuw leven weer terug te komen als mens, omdat het afhangt van je ethisch gedrag. Sommige stromingen binnen het boeddhisme zijn van mening dat de doden kort na het overlijden nog kunnen horen wat er door de levenden wordt gezegd. Daarom wordt er door veel boeddhisten uit het Tibetaanse dodenboek gelezen. De overledene zou hierdoor het juiste inzicht verkrijgen om de verlichting te bereiken. Zij geloven dat dit de cyclus van overlijden en herboren worden beëindigt of op zijn minst zorgt voor een gunstige wedergeboorte.
De periode tussen het overlijden en de boeddhistische uitvaart
Nadat het lichaam enkele uren of zelfs dagen met rust is gelaten wordt het gewassen met saffraan of gezegend water. Sommige boeddhisten kiezen ervoor om het lichaam niet te bedekken met kleding, maar met een licht stofje. In het Zuiden van Azië is het gebruikelijker om een zogenaamd badceremonie te houden. Hierbij gieten de nabestaanden water over het hoofd van de overledene heen. Het lichaam wordt vervolgens in een kist gelegd die omringd is door wierook, kransen en kaarsen. Voordat de overledene wordt gecremeerd worden er nog boeddhistische teksten voorgedragen zodat er goede energie vrijkomt uit het lichaam van de overledene.
Cremeren
Hoewel hier geen vaste regels voor zijn wordt er bij een boeddhistische uitvaart meestal gekozen voor cremeren. Begraven is vaak niet de eerste keus bij boeddhisten, maar het is zeker niet verboden. Vaak speelt de individuele voorkeur ook een rol bij de keuze voor begraven of cremeren. Bij de crematie wordt er gebeden, gemediteerd en er vinden offers plaats. Het gaat hierbij om offers van bloemenkransen of een licht offerande. Een ritueel bij de boeddhistische uitvaart is de aanwezigheid van een spiritueel begeleider die naast het bidden en citeren van mantra’s ook een rituele verbranding van geld en wierook uitvoert. Dit moet zorgen voor een positief karma voor de overledene, wat weer belangrijk is voor de verlichting of wedergeboorte.
De overgangsperiode
Nadat de crematie heeft plaatsgevonden begint de overgangsperiode van 49 dagen, ook wel ‘bardo’ genoemd. Maximaal zeven weken na het overlijden zal namelijk het bewustzijn een nieuwe levensvorm vinden. In deze periode vinden er diverse rituelen plaats die de overledene moeten helpen bij het vinden van de verlichting. Veelal vinden er lichtceremonies, zuiveringsrituelen, voedseloffers en meditaties plaats. Ook wordt er in deze periode van 49 dagen wekelijks gebeden.
Meditatie belangrijker dan bidden
Meditatie is binnen het boeddhisme belangrijk om de geest in de periode van de wedergeboorte de goede richting op te sturen. Mede hierom is meditatie voor veel boeddhisten veel belangrijker dan het gebed zelf. Daarnaast was Boeddha een mens en geen God, waardoor bidden niet wordt verkozen boven mediteren.
De boeddhistische uitvaart: gebruiken en rituelen verschillen per stroming
Zoals we eerder al vertelden bestaan er verschillende boeddhistische stromingen. Er bestaat dan ook niet zoiets als één boeddhistisch uitvaartritueel, de gebruiken kunnen verschillen afhankelijk van de stroming. Zo dragen nabestaanden bij de ene boeddhistische uitvaart witte kleding en bij de andere donkere kleding. Ben je uitgenodigd voor een boeddhistische uitvaart en vraag je je af wat er van jou wordt verwacht, bijvoorbeeld op het gebied van kleding? Kleine tip: vraag het even na bij de betrokken uitvaartverzorger of een van de directe familieleden.
Nieuwe Rituelen
Eigen rituelen creëren
Tegenwoordig nemen veel families steeds meer zelf de ‘regie’ in handen bij het samenstellen van een uitvaart. Er wordt lang niet altijd meer gekozen voor de ‘standaard’ kist, liederen/gezangen in de kerk en het kopje koffie met een broodje kaas na de uitvaart. Een uitvaart in Nederland wordt steeds persoonlijker. De laatste tien jaren werden gekenmerkt door een overgang naar de uitvaart die past bij de overledene en de nabestaanden. Niet voor niets willen uitvaartorganisaties in hun uitingen benadrukken hoe ‘persoonlijk’ ze zijn. Met de komst van de uitvaart naar ‘eigen invulling’ komt het steeds vaker voor dat de traditionele rituelen plaatsmaken voor andere symbolische handelingen.
BELANGRIJK OM TE WETEN
- Mensen kunnen hun eigen rituelen creëren
- Ritueelbegeleiders kunnen hierbij helpen
- Een ritueel kan iets heel eenvoudigs zijn
Niet naar de kerk, wel gelovig
De ontkerkelijking speelt een grote rol. Doordat het aantal kerkgangers af is genomen is ook het aantal kerkelijke uitvaarten afgenomen. Maar lang niet alle niet-kerkelijk mensen zijn niet gelovig. Uit een onderzoek dat het KASKI* heeft gedaan naar de spiritualiteit van dertigers en veertigers blijkt dat heel veel mensen wel gelovig zijn, maar geen bezoeker van de kerk. Het onderzoek verdeelde mensen in vier groepen, van kerkgangers tot mensen die niet naar de kerk gaan en die niet gelovig zijn. Veel mensen horen bij de groepen ‘niet-kerkelijk/sterk gelovig’ of ‘niet-kerkelijk/enigszins gelovig’ ( 700.000/645.000 mensen). Dit zijn mensen die zich om uiteenlopende reden niet aangesproken voelen tot de kerk, maar mensen die wel een christelijke opvatting hebben.
* Het KASKI is een Nederlands sociaalwetenschappelijk instituut dat sinds 1946 onderzoek verricht naar godsdienstige en levensbeschouwelijke ontwikkelingen in Nederland. Het is verbonden aan de Katholieke Radboud Universiteit Nijmegen.
Ritueelbegeleiders
Vooral de groep mensen die wel geloven, maar die zich niet aansluiten bij een kerk, willen bij een uitvaart vaak toch iets terugzien van de kerkelijke tradities. Het is alleen (vaak) niet mogelijk om een voorganger van de kerk de uitvaartplechtigheid te laten voorgaan. Ritueelbegeleiders kunnen voor deze mensen een uitkomst bieden. Zij kunnen helpen bij het vormgeven van de plechtigheid. Ze kunnen nabestaanden helpen om rituelen en teksten te bedenken die bij hen passen.
Ritueelbegeleiders zijn er overigens ook voor mensen die helemaal niet gelovig zijn. Ze kunnen u helpen bij het vormgeven van de uitvaartplechtigheid. Op basis van gesprekken met u kunnen ze een bij u passende afscheidsdienst samenstellen met teksten, muziek, beelden, symbolen en rituele handelingen. Ze geven u advies en begeleiden u in uw wensen en behoeften rond een overlijden. Een ritueelbegeleider kan een geheel maken van de afscheidsdienst en kan, naar uw wens, het woord voeren tijdens de dienst of meer op de achtergrond blijven.
Ritueel
Sommige mensen schrikken terug voor het woord ritueel, maar dat hoeft niet. Elke eenvoudige handeling kan tot een ritueel gemaakt worden door het met aandacht uit te voeren. Het sluiten van de kist bijvoorbeeld of het voor de laatste maal uit huis dragen van de overledene. Een uitvaartritueel is herkenbaar voor de aanwezigen doordat er onderdelen in voorkomen die men kent. De betrokkenheid en de wijze waarop de uitvaart zelf vorm wordt gegeven zijn van groot belang voor het proces van verwerking van het verlies. Dat geldt ook voor kinderen die hun eigen manier hebben van omgaan met dood en rouw. Het kan hen helpen om een rol te mogen spelen tijdens de uitvaartdienst of de bijeenkomst daarna. Bijvoorbeeld een kaars aansteken, bloemen strooien tijdens de dienst of snoepjes uitdelen uit het trommeltje van oma als de bezoekers de condoleanceruimte verlaten.
Landelijke Beroepsvereniging van Ritueelbegeleiders (LBvR)
De LBvR is een landelijke organisatie van en voor professionele ritueelbegeleiders. De vereniging wil vanuit samenwerking en verwantschap het beroep Ritueel Begeleiden bij Afscheid landelijke bekendheid en status geven. Ritueelbegeleiders aangesloten bij de LBvR zijn professioneel opgeleid.
De Christengemeenschap
Rituelen rond het sterven
Vanuit religieus perspectief is de overgang van onze wereld naar de wereld van de gestorvenen, de wereld van de geest, veel belangrijker dan de overgang vanuit die wereld naar de onze, die bij de geboorte plaatsvindt. De geboorte is primair een natuurlijk proces, het sterven een mentaal en moreel proces, dat om die reden religieus kan worden ondersteund.
Elk mens weet dat het sterfmoment ooit komt, maar de meesten zien dat pas onder ogen als er een crisis komt in de gezondheid, als naasten of bekenden overlijden of als de eigen hoge leeftijd het sterven nabij brengt. Je kunt zeggen dat een religieus mens zich kenmerkt door de realiteit van het sterven al veel eerder bij het leven te betrekken. Bij die realiteit hoort dan ook het besef dat alleen het lichaam sterft, niet de mens die dat lichaam bewoont: die mens wordt door het sterven geboren in een geestelijke wereld.
Het zoeken van de verbinding met die geestelijke wereld gedurende het leven maakt het sterven anders. Er is dan immers al veel voorbereid; je weet dat je het resultaat van het aardse leven meeneemt en daarmee verder gaat in een wereld waar geen uiterlijkheid is maar alleen moraliteit. Die voorbereiding vindt in De Christengemeenschap plaats door het vieren van de mensenwijdingsdienst en daar waar er behoefte aan is, het sacramentele gesprek. Het gaat daarbij om een langdurig proces waarin de deelnemende mens, door zich steeds weer met Christus te verbinden, het eigen wezen lichter, warmer en wijzer maakt; kwaliteiten die zowel het leven hier dienen als ook een voorbereiding zijn op het leven hierna.
Als het sterven zich dan aandient wordt – als de situatie dat toelaat – de verbinding met de wereld van de geest nog geïntensiveerd door een drievoudig sacramenteel proces:
- Er is een afsluitend sacramenteel gesprek onder vier ogen met de priester, waarin degene die voor het sterven staat uitspreekt wat hij/zij nog wil uitspreken. Dat kan een terugblik op het leven inhouden, woorden van dank, vragen die sterk leven; alles wat op dat moment uitgesproken wil worden. Vaak is dat beperkt in omvang, maar het kan zo uitvoerig als de omstandigheden toelaten. Dit gesprek wordt door de priester in gewaad afgesloten met een rituele tekst.
- Aansluitend is er dan een laatste communie met brood en wijn en de zegen van de vrede. Die kan worden gedeeld met familie of andere betrokkenen die aanwezig zijn. Meestal is er een ministrant (helper/ster) bij aanwezig, die ook de gemeente vertegenwoordigt.
- Dan volgt de stervenswijding, waarbij met vooraf gewijde olie het lichaam wordt voorbereid op het sterven. Dat gebeurt door het aanbrengen van kruistekens boven de beide ogen en op het voorhoofd, waarmee de woorden van het rituaal worden verbonden. Dit wordt voorafgegaan door het spreken van het zgn. hogepriesterlijk gebed (Joh. 17), de laatste woorden die Christus sprak bij het avondmaal en die de kracht hebben de aardewereld en de geestelijke wereld met elkaar te verbinden.
Daarmee is de voorbereiding op het sterven voltooid. Idealiter vindt dit geheel plaats op het juiste moment en volgt het sterven spoedig daarna, maar soms duurt het toch nog langer dan verwacht, zoals in deze situaties onvermijdelijk is. Het komt ook voor dat het sterven weer terugwijkt en er nog een nieuwe levensperiode volgt. In dat geval kan later opnieuw de stervenswijding worden gegeven.
Zo mogelijk blijft het lichaam van een gestorvene opgebaard op de plaats van het sterven en wordt zo weinig mogelijk verplaatst. Het duurt een aantal dagen voordat de vormkrachten het lichaam helemaal hebben verlaten en de krachten van de natuur ongehinderd hun werk gaan doen. De indruk van het gelaat van de gestorvene kan in deze tijd sterk wisselen, soms komen vroegere leeftijdsperioden voorbij. Het is daarom beter het lichaam in deze dagen met rust te laten. De gestorvene is dan nog voelbaar nabij en is dankbaar voor die rust, die kan worden versterkt door een waardige omgeving en het creëren van een sfeer van aandacht. Het zachte lezen van het evangelie bij de gestorvene kan hierbij helpen.
Na ongeveer drie tot vier dagen is meestal merkbaar dat het lichaam alleen nog maar lichaam is en kan de teraardebestelling plaatsvinden. Het rituaal, dat daarbij kan worden gehouden, bestaat uit twee delen:
- Het eerste deel wordt gehouden op de plaats waar de gestorvene is opgebaard. Het omvat een cultische tekst, waarin het Onze Vader is opgenomen en wordt uitgevoerd door de priester met ministrant(en). Er wordt gewijd water bij gebruikt. Het duurt kort.
- Het tweede deel is wat uitvoeriger en omvat eveneens het Onze Vader. Het wordt gehouden op de plaats waar de teraardebestelling plaatsvindt. In het geval van een crematorium is dat een aula; bij een begrafenis, als de omstandigheden dat toelaten, direct aan het graf. Daarbij wordt gewijd water en wierook gebruikt. Bij dit tweede deel kan een toespraak worden gehouden over de gestorvene.
Indien wenselijk wordt voor de gestorvene een speciale mensenwijdingsdienst gehouden waarin de naam van de gestorvene wordt genoemd, als markering van het gegeven dat de gestorvene nu van uit de wereld van de geest aan de dienst deelneemt. Een dergelijke dienst wordt altijd gehouden op een zaterdag, die in overleg met familie of andere nabestaanden wordt bepaald.
Ton Besterveld, priester